Bijdrage debat Zuidelijke Rekenkamer
Debat inzake rapport Zuidelijke Rekenkamer betreffende de Wet
Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding
Ik wil allereerst de rekenkamer danken voor haar onderzoek en
rapportage. Rampen als Enschede en Volendam hebben ons met de neus
op de feiten gedrukt goed voorbereid te moeten zijn op mogelijke
rampenbestrijding. En de minister van BZK heeft dit vorige week
maandag nogmaals bij onze commissaris onder de aandacht gebracht en
aangegeven dat we op dit moment landelijk op een 6- zitten en zeker
op een 7 uit moeten komen. Over de bestuurlijke prioriteit zijn we
het dan denk ik in dit huis snel met elkaar eens. Over de nut en
noodzaak van een dergelijk onderzoek van onze rekenkamer denk ik
ook.
Gedeputeerde Staten hebben in de hele keten van rampenbestrijding
een heel specifieke taak en verantwoordelijkheid bij het houden van
toezicht op de vaststelling en uitvoering van deze
rampenplannen.
De rekenkamer moet echter tot de constatering komen dat GS niet op
systematische wijze en uitgaande van de eisen die hieraan in de WKR
worden gesteld, op onderdelen onvoldoende invulling geven aan hun
taken en verantwoordelijkheden. Dit in de hand gewerkt door
ondeugdelijke en niet nageleefde werkprocessen.
Dit is een zorgelijke constatering gezien de maatschappelijke
relevantie, bestuurlijke prioritering én de specifieke
taakstelling van de provincie op dit terrein. Wij willen die
constatering van de rekenkamer dan ook serieus nemen met het
college zoeken naar verbeterslagen.
Maar voor we tot inhoudelijke verbeterslagen kunnen komen zullen we
qua taal eerst op één lijn moeten komen. Ik kan mij
niet aan de indruk onttrekken dat GS en de rekenkamer in twee
verschillende talen spreken. Eén en dezelfde startnotitie
wordt volstrekt anders gelezen. Of wordt dit document pas na afloop
van het onderzoek anders gelezen. Mijn vraag aan GS is dan ook,
heeft u de startnotitie van te voren aandachtig doorgenomen en
heeft u aanvullende vragen aan de rekenkamer gesteld aangaande
proces en methodiek.
Wanneer ik van GS lees: “Wij kunnen ons niet aan de indruk
onttrekken, …, dat de behoefte om het onderzoek snel af te
ronden heeft geprevaleerd boven een zorgvuldige analyse”
rijst bij mij de vraag: Was GS op de hoogte van het tijdspad van de
rekenkamer die afronding van het rapport in december gepland had?
En zo ja, hoe moet ik uw kritiek aangaande de snelheid van de
rekenkamer dan interpreteren?
Ook bij de interpretatie van feitelijke informatie waarop de
conclusies en aanbevelingen van de rekenkamer gebaseerd zijn
spreekt GS een compleet andere taal als de rekenkamer. Wanneer ik
de reactie van de rekenkamer op de toelichting van GS lees:
“De rekenkamer acht dit (vermissing van plannen, hv)
illustratief voor de wijze waarop het toetsingsproces en de
vastlegging daarvan wordt vormgegeven.”hoor ik hier een
snoeiharde conclusie. Mijn vraag aan GS: deelt u deze conclusie? En
zo nee, hoe illustreert u de vermissing van deze plannen?
Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat GS zich teveel heeft
laten leiden om gezamenlijk met gemeenten en
veiligheidsregio’s tot goede plannen te komen, en daarmee
haar taak als toezichthouder uit het oog heeft verloren.
Wij zijn óók van mening dat toezicht effectief is als
wordt bereikt wat wordt beoogd. En in dit proces heeft de provincie
mijns inziens terecht gekozen voor toezicht in brede zin. Vanuit de
visie dat rampenbestrijding een gezamenlijke verantwoordelijkheid
is van provincie, gemeenten en veiligheidsregio’s. Maar als
GS stelt dat steun en begeleiding vooraf minstens even belangrijk
is als toetsing en parafering achteraf is zij zich onvoldoende
bewust van haar wettelijke taak als toezichthouder bij de
vaststelling.
Juist toezicht in brede zin noopt tot een zeer adequate en correcte
administratieve toets. Juist toezicht in brede zin vergt een
scheiding van steun en begeleiding vooraf en administratieve
toetsing achteraf. Mijn vraag aan GS is dan ook: is de rol van
toezichthouder functioneel gescheiden van de steun en begeleiding
die vooraf gegeven wordt bij het opstellen van rampenplannen?
De vraag is gerechtvaardigd of bij het fors in gebreke blijven van
administratieve toetsing en dossiervorming, een inhoudelijke
toetsing wél plaats kan vinden. GS geeft aan dat er
inhoudelijk getoetst wordt en dat er in de preventieve sfeer
(overleg vooraf) veel gedaan wordt. Dat daarnaast rampenbestrijding
een plaats heeft binnen het integrale veiligheidsbeleid. Maar
'vermissing' van plannen en bijbehorende correspondentie,
zoektochten in het provinciehuis naar dossiers: het getuigt niet
van een betrouwbare en transparante vastlegging, adequate toetsing
en toezicht op het opstellen van rampenplannen. En dus is de
conclusie van de Rekenkamer wel degelijk gerechtvaardigd dat GS op
onderdelen onvoldoende invulling geeft aan haar wettelijke taak.
Wij dienen dan ook een amendement in om als Staten de conclusies en
aanbevelingen uit het rapport te onderschrijven en aan het nieuwe
college van Gedeputeerde Staten opdracht te geven per 1 juli te
rapporteren aangaande de opvolging van de aanbevelingen in
voornoemd rapport.
GS kan de Rekenkamer niet verwijten dat ze concludeert dat GS de
WKR niet naleeft. De Rekenkamer concludeert dit namelijk niet. GS
gooien zelf olie op het vuur door te constateren dat de Rekenkamer
voornoemde conclusie wel trekt. Waar GS (terecht) wijzen op de
maatschappelijke context, daar hadden ze er beter aan gedaan niet
zelf de onrust te creëren die ze de Rekenkamer verwijt te
hebben gecreëerd.
Tenslotte wil ik nog ingaan op de rol van de CdK heeft gespeeld.
Het is ons inziens zeer onwenselijk als het bestuur zich op deze
manier gaat bemoeien met onderzoek van de Rekenkamer. Ook het
benaderen van de fractievoorzitters met de mededeling zoals gedaan
past niet bij de positie van de CdK en ondermijnt de onafhankelijke
positie van de rekenkamer. Ik wil dan ook van de commissaris weten
wat haar beweegredenen en doelstellingen waren om dit contact te
zoeken.
Het rapport van de Rekenkamer biedt voldoende aanknopingspunten
voor GS om te werken aan een betere uitoefening van haar
bestuurlijke taak aangaande de rampenbestrijding. De eerste acties
bieden die hoop. GS hebben reeds aangegeven hiermee bezig te gaan.
De gegeven reactie van GS op het rapport roept echter nog veel
vragen op. Ik hoop dat u die in de beantwoording kunt wegnemen en
dat we samen met alle veiligheidspartners ook in Brabant van een 6-
een zeven kunnen maken.
Hermen Vreugdenhil, Statenlid ChristenUnie - SGP
Noord-Brabant